You are using an outdated browser. For a faster, safer browsing experience, upgrade for free today.

Hoofdstuk 1

INLEIDING

Zoals gemeld is het doel van dit beleidsplan om een voorstel te doen hoe te handelen bij patiënten, die met lage rugklachten het spreekuur van de huisarts bezoeken.
Lage rugpijn is een veel voorkomend probleem, waarvoor veel patiënten medische hulp zoeken. Mechanische degeneratieve afwijkingen van de
lumbale wervelkolom worden beschouwd als meest voorkomende oorzaken. Andere etiologieën kunnen een rol spelen. Dit betekent, dat de huisarts tot
taak heeft pathologie uit te sluiten.

Het is belangrijk dat de samenwerking tussen huisarts en fysiotherapeut verbeterd wordt. Het is immers van groot belang, dat het chronisch worden
van deze rugklachten wordt voorkomen. Het is ook van belang, dat de klachten niet verergeren in deze periode. Het is eveneens een doel om duidelijkheid te
krijgen over de gehanteerde diagnostische omschrijvingen van de verschillende klachten, om in de praktijk een duidelijk beleid te kunnen uitstippelen en
consensus te bereiken tussen de patiënt, huisarts en fysiotherapeut. Daarbij geldt naar ons inzicht, dat factoren van de kant van de patiënt
het hierna beschreven beleidsplan lage rugklachten mede bepalen. De huisarts zal waar mogelijk het beleidsplan vaststellen in samenspraak
met de patiënt, met erkennining van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is. Het persoonlijk inzicht
van de huisarts is uiteraard bij het beleidsplan lage rugklachten een belangrijk aspect. Afwegingen van de relevante factoren in de concrete
situatie zal beredeneerd afwijken van het hierna beschreven beleid mogelijk kunnen maken. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt
niet telkens bij ieder voorgesteld beleid aan de orde.

In hoofdstuk 2 wordt chronologisch besproken, hoe het natuurlijk verloop en de prognose is van lage rugklachten. Er wordt uitgegaan van
het SOEP-model: anamnese, onderzoek, differentiaal diagnose (evaluatie) en beleid, wat in hoofdstuk 3 wordt toegelicht.
In hoofdstuk 4 worden de testen beschreven, die gehanteerd worden voor het lichamelijk onderzoek. De definities zijn geciteerd uit
de gangbare literatuur voor huisarts/fysiotherapeut.
Hoofdstuk 5 voorziet in voorlichting voor de patiënt, die de huisarts bezoekt op zijn spreekuur met a-specifieke lage rugklachten.
Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van de geraadpleegde literatuur.

In de volgende hoofdstukken gaan we ervan uit, dat de lage rugklacht wordt gedefinieerd als pijn in het lendegedeelte van de rug en/of
het bovenste bekkengebied met of zonder uitstraling. Dit beleidsplan is juist bedoeld om duidelijkheid te geven betreffende
de groep patiënten met deze klachten, dus pseudoradiculaire pijnen die al dan niet aanwezig zijn bij de lage rugpijn.

De drie subgroepen die in de indeling van Backx zijn aangegeven
worden besproken, te weten:
1. een acute discusprotrusie,
2. de aandoeningen van het sacro-iliacaal gewricht,
3. a-specifieke lage rugklachten.

HOOFDSTUK 2

CLASSIFICATIE VAN LAGE RUGPIJN

I. Pathologie die niet afkomstig is van de wervelkolom (nierziekten, gynaecologische problemen, aorta)
II. Inflammatoire spondylarthropathieën
III. Botpathologie (infecties, tumoren, traumata, metabole en congenitale afwijkingen)
IV. Intradurale en extradurale tumoren
V. Mechanische en degeneratieve afwijkingen:
-A met radiculopathie (stenose, discale hernia)
-B lage rugpijn met of zonder uitstraling,
( Acute discusprotrusie, sacro-iliacale klachten en a-specifieke lage rugklachten) Classificatie volgens Backx groep V nummer B: lage rugpijn met of zonder uitstraling,
waarbij alle radiculaire klachten zijn uitgesloten, dus pseudoradiculaire pijnen die al dan niet aanwezig zijn bij de lage rugpijn.
* Natuurlijk verloop en prognose van groep V.-B, indeling Backx Het natuurlijk verloop bij lage rugklachten in de open bevolking is in het algemeen
gunstig (80-90% duurt korter dan 3 weken). Recidieven treden echter vaak op (tot 50% van de gevallen). In principe kunnen we meestal spreken van
een ‘self limiting disease’. Slechts 10-20% van de personen met lage rugklachten gaat hiervoor naar de huisarts. Men heeft dan meestal een of meer bijkomende
motieven, zoals een als ongewoon ervaren klachtenverloop, waardoor angst, ongerustheid en onzekerheid ontstaan.
De huisarts zal met dit gegeven rekening dienen te houden en een specifieke oorzaak uit dienen te sluiten. Een uitsluiting, die heel goed gemaakt
kan worden m.b.v. anamnese en lichamelijk onderzoek, o.a. vanwege de zeer lage a priori kans op ernstige aandoeningen en de grote diagnostische waarde van anamnese
en lichamelijk onderzoek bij het radiculair syndroom. Aanvullend onderzoek (lab en/of röntgen) is in principe niet noodzakelijk.
T.a.v. de prognose van de rugpijn dient de huisarts zich te realiseren, dat deze waarschijnlijk voor het grootste deel al vastligt, als de patiënt
met de klacht op het spreekuur verschijnt. De prognose wordt namelijk voor een groot deel bepaald door niet te beïnvloeden factoren, die samenhangen
met de voorgeschiedenis en met de aard van de bestaande klacht. Het voorkomen van het chronisch worden van de lage rugklachten is
het belangrijkste aspect. De periode van 6 weken tot 3 maanden zou hierbij van beslissende invloed zijn voor het verdere verloop.
Een tijd-gecontingenteerde benadering (d.w.z. een strak schema t.a.v. activiteiten, rust, werkhervatting en medicatie = behandeling met,
voorschrijving van geneesmiddelen o.b.v. een inschatting door de arts van de genezingsduur) is hierbij te verkiezen boven een pijngedrag-gecontingenteerde benadering
(d.w.z. activiteiten, pijnstilling, werkhervatting etc. op geleide van pijn).

 

HOOFDSTUK 3

NADERE INDELING

Zoals eerder gesteld, gaat deze handleiding over lage rugklachten zoals in Hoofdstuk 2 gedefinieerd onder V.B.
Het ziektebeeld van de HNP valt dus buiten het bestek van deze handleiding, evenals de claudicatio spinalis (waar nodig worden ze wel genoemd).
Lage rugpijn wordt gedefinieerd als pijn in het lendegedeelte van de rug en/orf in het bovenste bekkengebied, met of zonder uitstraling.
Hierbij wordt de volgende indeling gehanteerd:

Het is belangrijk dat de samenwerking tussen huisarts en fysiotherapeut verbeterd wordt. Het is immers van groot belang, dat het chronisch worden
van deze rugklachten wordt voorkomen. Het is ook van belang, dat de klachten niet verergeren in deze periode. Het is eveneens een doel om duidelijkheid te
krijgen over de gehanteerde diagnostische omschrijvingen van de verschillende klachten, om in de praktijk een duidelijk beleid te kunnen uitstippelen en
consensus te bereiken tussen de patiënt, huisarts en fysiotherapeut. Daarbij geldt naar ons inzicht, dat factoren van de kant van de patiënt
het hierna beschreven beleidsplan lage rugklachten mede bepalen. De huisarts zal waar mogelijk het beleidsplan vaststellen in samenspraak
met de patiënt, met erkennining van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is. Het persoonlijk inzicht
van de huisarts is uiteraard bij het beleidsplan lage rugklachten een belangrijk aspect. Afwegingen van de relevante factoren in de concrete
situatie zal beredeneerd afwijken van het hierna beschreven beleid mogelijk kunnen maken. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt
niet telkens bij ieder voorgesteld beleid aan de orde.

In hoofdstuk 2 wordt chronologisch besproken, hoe het natuurlijk verloop en de prognose is van lage rugklachten. Er wordt uitgegaan van
het SOEP-model: anamnese, onderzoek, differentiaal diagnose (evaluatie) en beleid, wat in hoofdstuk 3 wordt toegelicht.
In hoofdstuk 4 worden de testen beschreven, die gehanteerd worden voor het lichamelijk onderzoek. De definities zijn geciteerd uit
de gangbare literatuur voor huisarts/fysiotherapeut. Hoofdstuk 5 voorziet in voorlichting voor de patiënt, die de huisarts
bezoekt op zijn spreekuur met a-specifieke lage rugklachten. Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van de geraadpleegde literatuur.

In de volgende hoofdstukken gaan we ervan uit, dat de lage rugklacht wordt gedefinieerd als pijn in het lendegedeelte van de rug en/of
het bovenste bekkengebied met of zonder uitstraling. Dit beleidsplan is juist bedoeld om duidelijkheid te geven betreffende
de groep patiënten met deze klachten, dus pseudoradiculaire pijnen die al dan niet aanwezig zijn bij de lage rugpijn.

De drie subgroepen die in de indeling van Backx zijn aangegeven worden besproken, te weten:
1. een acute discusprotrusie,
2. de aandoeningen van het sacro-iliacaal gewricht,
3. a-specifieke lage rugklachten.

Voorwoord
Hoofdstuk 1 – 3
Hoofdstuk 4 – 6
Implementatie fysiomanuele therapie
Implementatie huisarts
Beleid SIG
Beleid Discus
Beleidsplan chronische rugklachten
Schema rugklachten
Beleidsplan lage rugklachten
Literatuur